Journalistiek & bladenmaken

Droomtijd duurt voort in Australië

Reportage National Geographic. Fotografie © James McCormack

Zonnestralen en krokodillentanden houden Australiës Top End ondoordringbaar. Een lokale Aboriginal koning geeft fotograaf James en mij een intieme inkijk in de wildernis en de Aboriginal-cultuur.

Al bij het betreden van de loopplank verandert de zonnige rondvaart over Adelaide River voor mij in een horrorvaart. Gids Rachel laat een homp rauw buffelvlees buiten boord bungelen. Pal voor mijn neus springt een krokodil hoog op uit het water, slokt het lokaas achterover en verdwijnt weer onder de waterspiegel. Zoals ik van wandelpaden op hoge bergkammen af wil springen, krijg ik nu de neiging overboord te duiken. Ik heb er lang over gedaan dergelijke dwanggedachten te kunnen duiden. Vermoedelijk zijn ze bedoeld om roekeloos gedrag juist te voorkomen. De angst om als een malse prooi recht in de kaken van een krokodil te zwemmen wordt door mijn fantasie zo levensecht dat ik wel uitkijk. Ik duw mijn rug extra stevig tegen de leuning van de scheepsbank. Het oog van een volgende krokodil cirkelt langzaam rond ons schip.

Kapitein Shalee spreekt ons vanonder haar zonnepet opgewekt toe. ‘Guys, geen handen of armen over de reling steken. De krokodillen lusten jullie ledematen rauw.’ De blonde staart van Shalee danst mee op de bewegingen waarmee ze doeltreffend de stuurknuppels van de open rondvaartboot bedient. ‘Niet met z’n allen van de ene kant naar de andere kant van de boot lopen a.u.b. Als we kapseizen liggen we straks allemaal in het water. Daar wachten zo’n 2.500 tot 10.000 crocs op ons.’ Ik durf niet meer te bewegen. Fotograaf James en ik hadden een obligate toeristenattractie verwacht. Maar het betreft hier een lesje survival of the fittest dat existentiële gevoelens oproept. Ontzag voor de krokodillen, zonder meer. Bij alle gevaren waar Shalee ons zo onbekommerd en vol bewondering op wijst, garandeert ze dat de crocs onverbiddelijk zullen toehappen als we niet uitkijken. ‘Ze zijn in principe bang voor ons, de boot is als een groot monster. Het geheugen en uitzonderlijke observatievermogen zijn slechts twee van de vele goed ontwikkelde eigenschappen waardoor de reptielen het al 250 miljoen jaar uithouden op deze aarde.’

De regionale dagbladen in noordelijk Australië staan bekend om hun paginagrote openingen over krokodillenincidenten als ‘Croc hapt been af van visser!’ Verrassend genoeg is de lokale bevolking het meest de klos. Men is hier vaak laconiek en overmoedig geworden door de alom tegenwoordigheid van de sluipende kaken.

Ik ben in wat Australiërs Top End noemen. Het noordelijke deel van de deelstaat Northern Territory die in totaal 220.000 inwoners herbergt in een gebied van ruim 1,3 miljoen vierkante kilometer. Die getallen van de landkaart gaan pas voor me leven als ik de stad Darwin achter me laat. Kilometer voor kilometer rijden fotograaf James en ik per terreinwagen oostwaarts over de Arnhem Highway. Door vlak land met lang wuivend gras dat goud kleurt in de zon. Het lijkt wel een savanne. We zien nauwelijks bebouwing, wel veel termietheuvels: grillige pilaren van organisch materiaal, smal en soms wel een paar meter hoog. We rijden naar Bamurru Plains, een streek die zelfs onder Australiërs onbekend is. En dat terwijl Bamurru Plains grenst aan Kakadu Park. Kakadu is het grootste National Park van Australië en sinds 1981 UNESCO werelderfgoed. Drommen toeristen op weg daar naartoe laten Bamurru Plains links liggen. Bamurru betekent gans in aboriginaldialect. Hier leven duizenden zwart-witte ganzen in het stroomgebied van de Mary River. De rivier zet het landschap onderwater tijdens het regenseizoen. Het moerasland is ideaal voor watervogels, buffels en krokodillen. Natuurtoerisme is in opkomst in deze stille, ongerepte streek. Zoals onze Jumping Croc Cruise zijn er meer watercruises. Vanaf schepen en scheepjes kan de reiziger op het water midden in het vogelleven genieten van een schitterende zonsopgang, jezusvogels die over het water lijken te lopen en bijna onzichtbare krokodillen tussen de paarse lotusbloemen. Menselijke bewoning is niet gemakkelijk tussen de natuurpracht.

Na drie uur rijden moeten James en ik de aanwijzingen op onze routebeschrijving goed volgen: linksaf voorbij bij de Bark Hut Inn (laatste tankstation dat je passeert, tanken dus!), vanaf hier alleen nog maar ongeasfalteerde wegen, passeer vier wildroosters, wacht bij het grote hek op de gids. Gids en bioloog Lauren laat ons overstappen in haar terreinwagen en rijdt ons de laatste kilometers naar Wildbush Luxery Lodge Bamurru. De uitbaters van deze luxe kampeerplek leasen 8 hectaren van de 300 vierkante kilometer grond van Swim Creek Buffalo Station. Zo’n station is een onderneming die te groot is om boerderij te noemen. De 4000 buffels die het ongerepte land begrazen worden bijeengedreven met helikopters. Als hun tijd is gekomen, worden ze levend ingescheept en varen ze richting abattoirs in Azië.

Precies waar de droogte overgaat in wetland staan de houten hutten op palen van Wildbush Luxury Lodge Bamurru. Op mijn slippers loop ik met open mond door de tuin. Het woord tuin klopt eigenlijk niet. Hier is een menselijk eilandje gecreëerd temidden van een gigantische biotoop waarin eindeloos veel dieren en planten leven.

De vervallen vissershut die toerisme-ondernemer Charlie Carlow hier in 2006 aantrof, is omgetoverd tot een duurzame lodge in safari-stijl. Charlie: ‘Ik heb in Afrika gewoond. Daar weten ze hoe ze luxe natuurtoerisme moeten aanbieden.’ Carlow besloot het safarigevoel naar Australië te halen. ‘Onze gasten hebben een serieus budget, dus natuurlijk moeten service en accommodatie comfortabel zijn. Maar het gaat hier vooral om beleving. Wij willen onze gasten boven alles de ervaring van de natuur meegeven.’ Te midden van het groene, drassige leefgebied van buffels en kangoeroes staan de tien lodges. In Pandan-bomen zitten witte kaketoes met een roze kuif. Vlak voor de deur van mijn hut staakt een walibi zijn graaswerk, kijkt naar mij op en hupt rap het struikgewas in. Mijn hut is niet meer dan een houten vloer op palen. Een comfortabele open tent met vrij zicht rondom. Tussen vloer en dak is gaasdoek gespannen zodat insecten buiten blijven. Het diner gebruiken we gezamenlijk met de andere gasten en twee stafleden. Het voelt als een captains dinner. Aan de grote houten tafel vertellen Daniel en Aleksandra over de airtrip die ze vanmorgen maakten over de landerijen en de rivierdelta. De twee dertigers, woonachtig in New York en werkzaam bij vermogensbank Goldman-Sachs, hebben zich voor een paar dagen laten invliegen vanuit Darwin. Tussen de uitstapjes relaxen ze op de loungebanken en in het zwembad. Het grote houten terras voor het hoofdgebouw biedt uitzicht zo ver het oog reikt. Het moerasland is een grote speeltuin voor kangoeroes, buffels, wilde paarden en krokodillen en vogels.

De volgende ochtend ontwaak ik van vogelgeluiden en watergespetter. Mijn hut is omringd door walibi’s en wilde paarden met witte reigers op hun rug. We stappen zo snel mogelijk aan boord van de airboat. Onze schipper stuurt ons door een dicht netwerk van waterplanten en langs bomen die uit het water groeien. De ochtendzon speelt een prachtig spel met licht en schaduw tussen de stammen. De waterspiegel reflecteert het roze van de lotusbloemen. Een uil die een paar meter bij me vandaan op een tak zit, staart me recht in de ogen. Ongelofelijk om zo veel wilde dieren van zó nabij mee te maken. Charlie Carlow vertelt dat hij innig samenwerkt met Australian Wildlife Concervancy (AWC), een private natuurorganisatie. ‘Onze overheid doet gehinderd door bureaucratie, politiek gekonkel en tekort aan mankrachten te weinig ter behoud van de natuur. AWC kan sneller schakelen en werkt doeltreffend.’ Carlow vertelt dat hij niet wil overkomen als een evangelist en ook gewoon geld wil verdienen met deze business. ‘Maar ik wil onze gasten graag bewust maken van onze leefomgeving.’

Frank McLeod komt ’s middags op zijn quad even buurten bij de lodges van Bamurru. Als farmkeeper is hij de enige die permanent woont op het uitgestrekte terrein van Swim Creek Buffalo Station dat ons omsingelt. Ik twijfel bij onze ontmoeting of ik hem de hand zal reiken. Frank lijkt me meer het type voor een ferme schouderklop. Zijn kolenschoppen zijn geïmpregneerd met modder. Zijn rossige baard en haardos zijn bedekt met stof. Frank kent de kreken en zandwegen hier blind. ‘Back in the old days it were good here.’ Dankzij Cathy’s vertaling kan ik een gesprekje voeren met Frank. Hij vertelt over de tragische tijd dat wilde buffels massaal werden afgeschoten wegens de tuberculose-uitbraak in 1980. Een deel van de dieren werd gevangen en getemd. Het graasland is nu helemaal afgezet met wildroosters en hekken. Frank: ‘Ik heb respect voor de buffels. Zij zijn goed voor mij, ik ben goed voor hen.’

Door zijn voorkomen en zijn verbondenheid met het land zou ik Frank haast plaatsen als oorspronkelijke bewoner van Noord-Australië. Niets is minder waar. Franks voorouders volgden de voetsporen van de Schotse ontdekkingsreiziger John McDouall Stuart. Point Stuart ligt acht kilometer naar het noorden aan de kust. Het is de plek die Stuart en zijn expeditieleden in 1862 bereikten na een zware tocht door de onbekende binnenlanden vanuit het zuidelijk gelegen Adelaide. Het lijkt mij een klein wonder dat die mannen 150 jaar geleden de hitte, de muggen en de krokodillen de baas zijn gebleven. Dankzij Stuarts expeditie kon een telegraafverbinding worden aangelegd tussen noord en zuid en werd Australië verbonden met de rest van de wereld. Ook konden de kolonisten zich weer meer land toe-eigenen van het Terra Nullius zoals ze Australië hadden gedoopt; niemandsland. Het land was natuurlijk wel van iemand. Aboriginal-stammen wortelen met een lange geschiedenis in deze grond.

James en ik krijgen een intiem kijkje in de aboriginalcultuur twee uur rijden verderop in Gagadju Land. In eerste instantie raakt Dennis Cooper in paniek als we zijn kantoor in het bezoekerscentrum van Kakadu Park binnenstappen. ‘Ik dacht dat jullie pas morgen zouden komen. Nu heb ik helemaal geen gids beschikbaar voor jullie.’ Een kwartier lang blijft Dennis zijn excuses aanbieden. Dan bedenkt hij een noodgreep, Dennis belt zijn oom: Jonathan Nadji, stamhoofd van de Buni-clan. Zijn titel erfde Jonathan van zijn vader, de legendarische Bill Nadji ofwel Gagudju Man, toen die overleed in 2006. Jonathan komt zijn neef te hulp, de mannen zullen ons gezamenlijk een hele dag hun geboortestreek laten zien. De noodgreep van Dennis pakt voor ons uit als een gouden greep.

Jonathan ziet er met zijn zwarte zonnebril en glimmende zwarte krullen en gekleed in een legergroene bloes meer uit als een guerrillastrijder dan als een lokale koning. ‘Het begrafenisritueel van mijn vader heb ik op zijn verzoek laten filmen en uitzenden door het Amerikaanse ABC-network,’ vertelt Jonathan. ‘Mijn vader besefte dat de geslotenheid van Aboriginals de laatste nekslag betekende voor onze uitstervende cultuur.’ Bill Nadji werd beroemd onder meer via de National Geographic-documentaire. Omdat hij de buitenwereld toonde hoe indigenous people, de oorspronkelijke bevolking van Australië, sinds eeuwen leeft. Jonathan: ‘Hij vertelde verhalen en legde veel vast over de geschiedenis van onze cultuur. Vroeger zag ik hem gewoon als mijn pa. Pas toen hij stierf besefte ik hoe belangrijk zijn rol is geweest voor onze clan en onze cultuur.’ Nu probeert Jonathan het werk van zijn vader voort te zetten.

Dennis en Jonathan nemen ons mee naar de beroemde rotsschilderingen van Kakadu Park. De oudste zijn volgens wetenschappers 18.000 jaar oud, de meeste zijn heilige plaatsen, die mogen niet bezocht worden door toeristen. Sommige zijn zeer goed bewaard gebleven. Bij de eerste schildering die wij passeren begint Jonathan met vertellen. Hij praat stacato, gehaast bijna, om maar zo veel mogelijk van zijn kennis over te dragen en hij houdt niet meer op. Hij vertelt over de initiatieriten die nooit gestopt zijn in dit gebied. ‘Jongens gaan met mannen het land in. Soms een paar dagen, soms een dag. Jagen, bomenkennis opdoen. Mijn vader liet mij trouwens niet inwijden. Hoezo niet? Het is nogal riskant. Waarom? Als je iets fout doet wordt je gestraft. Hoe? Nogal ernstig. Hoe ernstig? Nou je kan worden gedood. Maar dit mag ik je eigenlijk niet vertellen.’ En dan zwijgt Jonathan een van zijn mysterieuze stiltes. ‘Dit zijn mannenzaken van onze clan. Het is vergelijkbaar met het leger. Je kunt ervoor kiezen om hoger in rang te worden, dat is goed voor je aanzien. Maar het hoeft niet. Ik ben gepest omdat ik niet meedeed. Mijn kinderen laat ik wel initiëren. Zij willen het zelf.’ Ik kom er niet achter wat zich precies afspeelt tijdens die leerdagen. Wel krijg ik de indruk dat Jonathan zijn halfbloed neef Dennis heeft overgehaald terug te komen naar hun geboortegrond. Dennis woonde en werkte twintig jaar in Sidney en vestigde zich begin 2011 voorgoed weer hier in het Top End. Ook Dennis wil zijn zoon van zeven de tradities van zijn voorouders bijbrengen. ‘We zijn al samen gaan jagen,’ vertelt hij. ‘De rotstekeningen hebben we nog niet bezocht. Mijn zoontje speelt liever met zijn Playstation.’

Met een streng, uitgestreken gezicht vraagt Jonathan me wijzend naar een figuur op een rots of ik kan omschrijven wat ik zie. ‘Een dikke man?’ probeer ik. Dennis en Jonathan giechelen als twee jochies. ‘Ja, dat zijn jullie voorouders. Die blanken hadden grote broeken aan en dat hadden wij nog nooit gezien. Ze dragen ook geweren. Dat zijn de stokken die ze in hun hand houden op de tekening.’ Door het tafereel in oker vast te leggen werd het nieuws over de nieuwkomers verteld. ‘Mooi dagboek toch, zo op de stenen?’ De tekeningen vertellen symbolische verhalen uit de Droomtijd, de mythologische ontstaansgeschiedenis van de Aboriginals. Het tafereel van de bliksemman op een rots bij Nourlangie vertelt over het kwaad dat zal geschieden zodra familieleden zich aan elkaar vergrijpen. De bliksemman veranderde door een incestueus onderhoud met een zus of nicht in een krokodil. De ribbels op de huid van krokodillen zouden nog steeds littekens zijn van speren die destijds in zijn rug werden geworpen.

Onderweg trekt Jonathan een blad van een jonge pandana-boom. Hij laat me het sap van de kern van het blad proeven, het smaakt fris en zoet. ‘Kijk,’ zegt Jonathan terwijl hij de stekelige zijkanten van het lange smalle blad trekt. ‘wat je overhoudt gebruiken wij als draad. Om manden mee te naaien.’ We wandelen onder de felle zon langs rotsen en begroeiing, Jonathan en Dennis nemen alle tijd voor ons. Ondertussen komen de meest gruwelijke verhalen langs uit de overlevering van de voorouders van Jonathan. ‘Hier is mijn moeders grootvader opgehangen nadat hij een blanke had afgestraft die doktertje speelde met onze vrouwen. Mijn oma was twaalf, de straf werd voor haar ogen voltrokken.’ We naderen Ubirr Rock, een grote trekpleister in de streek. Als we boven zijn begrijp ik waarom. Het lager gelegen land om ons heen is fris groen. In de verte zien we overal rookpluimen, het is volgens oud gebruik de tijd van het jaar om het land te schonen door dor hout op te stoken. De zon begint te zakken, meer en meer mensen beklimmen dit prachtige uitzichtpunt om te zien hoe het zonlicht in korte tijd de omgeving verkleurt van oker naar oranje tot dieppaars. Als kleine poppetjes maken wij nu zelf deel uit van een driedimensionale rotstekening. Jonathan tuurt naar de heuvels verderop. ‘Vanaf die klif daar zag mijn vader als jongetje de verschillende stammen elkaar bevechten in het stroomgebied van de Alligator River. Het waren heftige gevechten, daarom zijn wij nog maar met zo weinig.’ De clan van Jonathan bestaat uit nog maar honderd leden. Zo’n acht tot tien clans bewonen tegenwoordig permanent het gebied van Kakadu Park. ‘Achter de heuvels was de missiepost en een vroege broodfabriek van Owen Pelly. Pelly leerde de oorspronkelijke bevolking lezen en schrijven. Dat was best okay, maar hij was veel te gehaast. Net als de overheid die ons altijd maar snel en gejaagd regels en ideeën wil opdringen. Dat werkt niet. Er is een groot verschil in opvatting van tijd tussen witten en zwarten.’

In 1975 kregen de oorspronkelijke bewoners de landrechten terug die hen waren ontnomen door de negentiende-eeuwse kolonialisten. ‘Eigenlijk is onze situatie sindsdien alleen maar verslechterd,’ vertelt Jonathan. ‘Voorwaarde was dat de overheid hier uraniummijnen zou exploiteren. Daar was niets tegenin te brengen maar het is slecht voor onze gezondheid en voor de omgeving. Het beheer van Kakadu National Park zou gedeeld worden maar wij zitten niet op de beslissende posten.’ Jonathan is ranger. Zijn oudste dochter is gids en de familie organiseert tours per kajak of jeep door het gebied. ‘Ik moet ook nog mijn land beheren en daarbij moet ik rekening houden met allerlei opgelegde regels. Inkomsten uit die activiteiten zijn voor het park, helaas niet voor ons. Gelukkig kunnen we ten oosten van East Alligator River wel eigen activiteiten ontplooien. We rapen krokodilleneieren en mijn zakenpartner kweekt daarmee krokodillen. Van de huid worden portemonnees gemaakt.’

’s Middags voegen Jonathan’s dochter Hailey en nichtje Alice van dertien zich bij ons. Op mijn vraag wat ze wil worden antwoordt Hailey: ‘Sommigen zeggen dat ik agent moet worden, omdat ik streng ben. Maar ik wordt gids, net als mijn zus.’ Als we afscheid nemen, overhandigen de meiden me verlegen een cadeau. Het is een fotoboek over het leven van Gagudju Man, Jonathans vader, Hailey’s opa. Voorin het boek lees ik de opdracht die Hailey in haar ronde meisjeshandschrift opschreef: namens de Nadji familie en de Bunij clan, dank voor uw bezoek aan ons land.